 
Ganzerijden heeft zijn wortels tot diep in een duister verleden. Algemeen vermoedt men dat het een volksgebruik is van Germaanse oorsprong. De heidense boeren offerden elk jaar bij de intrede van de lente een aantal dieren aan de veldgeesten, om een goede oogst af te smeken. Vooral het pluimvee moest het daarbij ontgelden: hanen, hennen, pauwen, eenden, en... ganzen.
Bij de kerstening bleef dit gebruik bestaan, maar dan onder de vorm van een volksspel. Een levende gans werd met de kop omlaag aan een draaiende dorsvlegel gehangen. De boeren liepen of reden beurtelings eronder en trachtten het arme dier te onthoofden met een riek, een stok of een spade. Wie de kop er kon afslaan was de nieuwbakken koning en werd door de dorpsbewoners op een niet geringe hoeveelheid gerstenat onthaald. Later verving men dan de dorsvlegel door een houten galg.
Variaties op het spel waren er genoeg: ganzerijden te paard, te voet, per fiets, op schaatsen en zelfs van op een bootje dat onder de galg doorgetrokken werd. Het volk verdrong zich langs de oevers van de gracht en schaterde het uit, telkens een kandidaat koning in het water tuimelde. Een gravure van Hans Bol in het Plantijn-Moretusmuseum heeft dit waterachtige gebeuren vereeuwigd.
Vroeger knoopte men zelfs een levende gans aan de galg, totdat de wet op de dierenbescherming hier in 1927 een einde aan stelde. Nu wordt het slachtoffer op voorhand pijnloos gedood door een dierenarts en in een net opgehangen, om de duur van het spel te verlengen en de spanning te verhogen.
 
Vandaag de dag rijden de boerenzonen nog uitsluitend de gans in Hoevenen, Stabroek, Berendrecht, Zandvliet, Lillo-fort en Ekeren. Daarom meent men wel eens dat het ganzerijden steeds een voorrecht geweest is van de Antwerpse Polder. Ten onrechte, want dergelijk volksvermaak was vroeger in heel veel dorpen populair, verspreid over de ganse Nederlanden. Een speurtocht langs de archieven levert daarvan voldoende bewijzen:
 
 
Wie vandaag vanuit Antwerpen langs de Schelde naar Nederland rijdt, kijkt beslist zijn ogen uit. De haven heeft het stille land van weleer opgeslokt... Nu wordt de horizon begrensd door de rookpluimen van immense fabrieken. Grauwe containers staan op uitgestrekte industrieterreinen. Oceaanreuzen meren aan in dokken, die diepe happen in het landschap maken. Meer en meer brede verkeerswegen kerven een grijs spoor door de groene landerijen...
Eens heeft de polderboer met zwoegen dit land veroverd op het water. Hij ploegde, zaaide en oogstte en drong het wispelturige water terug tot binnen de Scheldeöevers. Onderaan de dijk sluimerde het dorp. Een handvol bijeengehurkte huisjes ... Maar in elk gehucht, hoe eenvoudig ook, leefden de typische poldermensen met hun eigen landbouwtradities, hun eigen overleveringen en folklore.
Zelfs toen de havenindustrie in de furore van de jaren 60 de polder onherkenbaar verminkte, hield de taaie polderziel stand. Oosterweel, Oorderen, Wilmarsdonk en Lillo werden zonder meer van de landkaart geveegd. Ekeren, Hoevenen, Stabroek, Berendrecht, Zandvliet en het piepkleine Lillo-fort vechten nog steeds een ongelijk strijd tegen de vooruitgang, om het behoud van de kostbare poldergrond.
Zolang deze dorpen blijven bestaan, zal er ieder jaar weer de gans gereden worden. Deze gezellige brok folklore, die tijdens de carnavalsdagen het hele dorp in rep en roer brengt, weet niet van wijken. Het is zoals onze heemkundige Frans Bresseleers schreef in zijn “Polderlied”:
Hard als klei!
Benoorden Vlaandrens drukke wereldstad
Labeuren wij, de polderboeren!
Wij gaan met reden op ons polders prat
Nu wil men ons van hier ontvoeren:
Maar lijk de polderklei in ‘t brandende jaargetij
Zo hard zijn wij!
Men paait: “De haven groeit, de polder sterft:
Uw dood zal hier nieuw leven werven!”
Maar hoe men ook ons land doorboort en -kerft,
De polderziel zal nimmer sterven:
Want lijk de polderklei
In ‘t brandend jaargetij
Zo hard zijn wij!
Zo hard!Frans Bresseleers
Het ganzenrijden is elk jaar opnieuw het ontwaken van de polder. De paarden komen uit hun stallingen, de ruiters trekken hun kleurig ganzenrijderspak aan en rijden in stoet naar het dorpsplein, waar aan de galg een dode gans met de kop omlaag bungelt. Wie van hen zal straks met een krachtige snok de begeerde kop in zijn hand houden, en door het ganse dorp gevierd worden als kersverse koning?
 
De oudst bekende expliciete vermeldingen van het spel "gansrijden" of "gans trekken" in deze tekst dateren van 1399 (Frankrijk/Reims) en 1415 (Nederland/Westwoude). Dat zijn de vroegste schriftelijke bronnen waarin het gebruik wordt benoemd. Het is echter goed mogelijk dat het spel in de volkscultuur al eerder bestond, maar niet werd opgeschreven.
Gaillard De keure van Hazebroek